taal ...

Het leren van de taal begint al heel vroeg. Baby's zijn al alert op de klanken die hun ouders maken. Ze gaan dit zelf nadoen door te brabbelen. Later, rond het eerste jaar, gaat het brabbelen steeds meer op echte woordjes lijken. Ze begrijpen vanaf het eerste jaar meestal ook zinnetjes met twee woorden, zoals 'papa weg?'.

Voor het tweede jaar leren kinderen dat alles een naam heeft. Er komen dan vaak snel nieuwe woorden bij die het kind zegt. En dan volgen tussen de twee en twee-en-een-half jaar zinnen met twee woorden, bijvoorbeeld 'papa weg'.

Rond de derde verjaardag maakt een kind zinnetjes van minimaal drie tot vijf woorden, met soms een moeilijk woord. Ze ontdekken vaste patronen in de taal: één sok en twee sokken. Voor aanvang van de basisschool praten de meeste kinderen in goede, korte zinnen. Spontaan vertelt het kind nu wel eens iets wat er gebeurd is.

Vanaf 4 jaar worden de zinnen langer en beter. Het kind is nu voor vreemden goed verstaanbaar. Kinderen gaan nu ook gesprekjes voeren en veel vragen stellen, maar het is ook normaal dat kinderen nu meer haperen, omdat ze meer tijd nodig hebben om dat wat ze willen vertellen ook onder woorden te brengen.

Rond het zesde jaar verschilt de taal van een kind niet veel meer van de taal van een volwassene, alleen kent u meer woorden. Een zesjarig kind denkt ook over taal na en ontdekt zo de regels en zullen anderen ook verbeteren als het niet klopt.